Toen ik nog een jong ventje was (en de dieren nog spraken en ‘den Duits’ hier nog zat) was vechtvoetbal een term die als pleonasme (of woordovertolligheid) kon worden geklasseerd. Tenminste betreffende het voetbal dat zich op ons noordelijk halfrond afspeelde. Daar haaks tegenover stond toen het sambavoetbal dat door de Brazilianen op wereldbekers uitvoerig werd gedemonstreerd. Ik was, in tegenstelling tot velen, geen fan van dat frivole ‘kijk-eens-wat-ik-allemaal-kan’. Mijn respect ging veeleer uit naar mannen die samen als één blok op het slagveld stonden, die letterlijk en figuurlijk tot op het bot gingen. Mannen die na een botsing bij een kopduel aan de kant moesten, en drie minuten later terug hun ploegmaats opzochten met een bebloede witte doek schuin over het hoofd gebonden in de hoop dat die lang genoeg zou houden om niet het ganse veld onder te lopen bloeden.
Het team van de Sovjet-Unie, dat waren pas echte mannen. Geen halfgoden als Pélé of Maradona waar de andere tien omheen draaiden als hemellichamen in hun eindeloze cyclus om een zon, maar een nagenoeg ondoordringbaar stelsel van nauwkeurig voorgeprogrammeerde krachtpatsers. Aan de overkant van de plas, waar het ‘Kick & Rush’-voetbal hoogtij vierde, liepen ook heel wat helden van me rond: Terry Butcher, John Barnes, Bryan Robson, Chris Waddle en natuurlijk Paul ‘Gazza’ Gascoigne. En wij, wij hadden Sterke Jan (Ceulemans), Ludo ‘Boem’ Coeck en de Leeuw van Vlaanderen Eric Gerets.
Ik was dus maar wat blij met de insteek die mhwk gebruikte om zijn novelle ‘Vechtvoetbal’ aan de lezers voor te stellen. Eens geen verhaal waarbij succes beoogd wordt door het onvolprezen tiki-taka (een naam die overigens verdacht veel doet denken aan een kleuterprogramma uit diezelfde lang vervlogen jeugd) te demonstreren, uitgevoerd door voetballers die eruit zien alsof ze zich zo lang in kapsalons en beauty-centers ophouden dat je je afvraagt wanneer er nog tijd over blijft om te trainen. Met de Engelse Premier League als competitie zat mhwk al gebeiteld om zijn filosofie te gaan toepassen, de club die hij zou gaan coachen maakte het af.
Stoke City, niet meteen de Engelse club die het meest tot de verbeelding spreekt bij de gemiddelde voetballiefhebber, en net om die reden de perfecte keuze. De kern bestaat uit oerdegelijke, maar sobere core-spelers uit Groot-Brittanië, aangevuld met enkele Vikings en hier en daar een verloren gelopen immigrant. Het lijkt haast onbegonnen werk om dit elftal staande te houden in een competitie waar de helft van de teams wereldfaam bezit. Trouw aan zijn filosofie kiest de novellist voor een compacte 4-1-4-1-opstelling, waarbij hij met vijf man hoopt numeriek het middenveld – aldus het complete spel – te domineren. In de eerste seizoenshelft lijkt de tactiek te werken, na de winterpauze verbluft mhwk ons met de behaalde resultaten! Stoke City eindigt vijfde in de Premier en heeft meteen een Europees ticket op zak.
Wie denkt dat de manager nu zou zwichten voor de druk die deze prestaties op hem legden en zijn gedachtengoed zou verloochenen, komt bedrogen uit. De versterkingen bij Stoke zijn opnieuw betrouwbare, doortimmerde Engelse voetbalspelers, een robuuste Viking extra en een polyvalente Kroaat die in conjunctie met spits en landgenoot Kramaric zal worden gebruikt. Seizoen twee moet dat van de bevestiging worden, en ook daarin slaagt onze verteller met verve. Zijn club dringt door tot de halve finales van de Europa League, wordt runner-up in de nationale competitie en wint de felbegeerde FA Cup. Misschien wordt jaargang drie wel dat van ultieme glorie voor Stoke, en met tevredenheid stel ik vast dat het nog steeds kan met integer en bij wijlen zich door hel en vagevuur heen ploeterend Vechtvoetbal.